Utrecht, 1837. Elke vrijdagavond komt een clubje theologiestudenten bij elkaar met de bedoeling om zich samen verder bekwamen in het Hebreeuws. Kennis van die taal is een vast onderdeel van de predikantenopleiding. Maar daarnaast moet er op die avonden ook ruimte zijn voor ontspanning en vermaak. ‘Voor alles is er een tijd’ heet het gezelschap dan ook – en dat natuurlijk in het Hebreeuws: לכל זמן [La-kol zeman]. Als theologen in de dop ontlenen ze die naam aan de bijbel, aan het eerste vers van het derde hoofdstuk van het boek Prediker: ‘Alles heeft een bestemden tijd, en alle voornemen onder den hemel heeft zijn tijd.’ Dat is een bekende passage: er is een tijd om geboren te worden en een tijd om te sterven, een tijd om te planten en een tijd om te oogsten, enzovoort. De folkzanger Pete Seeger heeft er een lied van gemaakt dat vooral bekend is geworden in de uitvoering van The Byrds:
To everything (turn, turn, turn)
There is a season (turn, turn, turn)
And a time to every purpose under heaven…
Terug naar die theologiejongens. Ik stel me voor dat die avonden er ongeveer uitgezien hebben als op deze prent. Dit is een rederijkerskamer van Leidse studenten uit 1844, getekend door Alexander Ver Huell. Veel flessen en glazen op tafel en levendige discussies.
Er is ook een tijd om te zingen. Dat is een goede gewoonte in negentiende-eeuwse genootschappen. En dan is er niets zo aardig als een eigen liedboekje. Dat hebben deze studenten ook. Het mag vrij eenvoudig van uitvoering zijn en niet meer dan 40 pagina’s tellen, daaruit zingen versterkt het gevoel van vriendschap en verbondenheid. Te meer omdat ze de teksten van alle 27 liedjes zelf geschreven hebben! De melodieën komen van populaire liederen uit die tijd. De Bibliotheca Rosenthaliana bezit een exemplaar dat via GoogleBooks te bekijken is. De scans in dit blog komen van mijn eigen exemplaar.
‘Verblijd u, o jongeling! in uw jeugd’, zo luidt de vertaling van het Hebreeuwse motto op de titelpagina, dat ook weer uit het boek Prediker komt. Daar houden de jongens zich gelukkig aan. Ze bezingen vrij obligaat het vaderland en de universiteit en – met beduidend meer enthousiasme – de drank, de vriendschap en de liefde. Enkelen sloven zich uit met liedjes in het Frans, Duits, Engels, Latijn en – jawel! – Hebreeuws.
Niet dat het allemaal hoogstaande tekstdichters zijn. Sommige liedjes zijn wel heel stereotiep. En de woordkeus is in onze ogen soms zo pathetisch dat je je afvraagt of het om gemeende of gespeelde gevoelens gaat. (Maar dat heb ik wel vaker met negentiende-eeuwse poëzie.) Daar staan dan weer hele aardige studentikoze vondsten tegenover. Zo bezingt het ‘Treurlied bij het eerste lijk’ quasi plechtstatig de eerste lege wijnfles. En in ‘De champagne’ worden in half-Latijn verschillende klassieke auteurs aangehaald die zogenaamd het drinken hebben geprezen.
Liedboeken van gezelschappen uit deze periode zijn op zichzelf niet heel uitzonderlijk. De hele negentiende eeuw door verschijnen er bijvoorbeeld nieuwe uitgaven van de Groningse bundel Studenten liederen. En het Haarlemse dichtlievend genootschap Democriet brengt wel vijf eigen liedboekjes uit, waaronder Het spreeuwtje.
Ontwikkelde negentiende-eeuwers kunnen over het algemeen goed met de pen overweg. Bovendien zijn er juist onder de dominees nogal wat met literaire aspiraties. Niet vreemd dus dat ook deze theologiestudenten hun eigen liedboekje hebben.
In zulke verenigingszangbundels staan bij de liedjes de namen van de tekstdichters gewoonlijk niet vermeld. Dat is ook hier zo. Maar het aardige is dat we in dit geval toch precies weten wie welk lied geschreven heeft. Al 183 jaar lang is er in mijn exemplaar een briefje meegelift. Daarmee biedt J.I. Doedes, een van de leden van de ‘redactie’, het boekje aan een vriend aan. Wie die vriend is, weten we helaas niet.
In transcriptie:
Utrecht 28 Junij 1837.
Amice!
Hiernevens zend ik u den nieuw uitgekomen dichtbundel van ons gezelschap ל ן. Dat gij denzelven steeds met genoegen zult door bladeren, aan de verschillende dichters, wier voortbrengselen in dezen bundel voorkomen, zult denken, en bij een bezoek in de academie stad u wel van denzelven zult willen voorzien is de wensch
der redactie,
en uit derzelver naam
J.I. Doedes.
Hiernevens eene aanwijzing der makers van de verschillende stukjes. –
En zelfs die ‘aanwijzing’, op een apart strookje papier, met dus de namen van de dichtende studenten, is al die tijd bewaard gebleven:
Mede dankzij het Album studiosorum Academiae Rheno-Traiectinae 1636-1886, de lijst van alle ingeschreven studenten aan de universiteit van Utrecht, kost het niet veel moeite om de dichters te identificeren en vervolgens hun verdere doopceel te lichten. Van boven naar beneden gaat het om:
Christianus Jacobus van der Vlis, uit Utrecht, theoloog, indoloog (1813-1842)
Nicolaas Anthonie van Charante, uit Rotterdam, predikant, jeugdauteur (1811-1873)
Henricus Petrus Schuuring, uit Rockanje, predikant, auteur (1815-1884)
Jacobus Izaac Doedes, uit Langerak, theoloog, hoogleraar (1817-1897)
Johannes Jacobus van Oosterzee, uit Rotterdam, theoloog, hoogleraar (1817-1882)
Johannes David Palm jr, uit Ceylon, zendeling (1815-na 1908)
Hermanus Cornelis Voorhoeve, uit Rotterdam, theoloog (1818-1903)
Frans Smeer, uit Rotterdam, predikant (1818-1849?)
Anthonie Winkler Prins, uit Voorst, predikant, schrijver, encyclopedist (1817-1908)
Op het moment dat het liedboekje verschijnt zijn ze allemaal theologisch student, tussen de 18 en 26 jaar oud en dus lid van het dispuut לכל זמן. Sommigen, zoals Van Charante en Schuuring zullen later zelfstandig literair werk publiceren. Van der Vlis ontwikkelt zich tot beloftevol onderzoeker van de Javaanse taal en cultuur, maar overlijdt heel jong. Doedes en Van Oosterzee keren beiden later naar Utrecht terug als hoogleraren theologie. De bekendste naam is die van Anthonie Winkler Prins, de grondlegger van de gelijknamige encyclopedie. Hij is een notoir veelschrijver, over allerlei onderwerpen, en hij is ook degene die verreweg de meeste liedjes aan deze bundel bijdraagt. Van de 27 liedjes heeft hij er zestien geschreven. En het moet gezegd: de aardigste teksten, maar ook een paar van de meest routineuze, zijn van zijn hand.
Er is geen einde aan het maken van veel boeken. (Prediker 12, vers 12)
(Met dank aan behulpzame vrienden op LinkedIn.)
Jan Bos, 9 april 2020. Blog 16
*** Ik schrijf af en toe een blog over liedboekjes uit mijn verzameling ***
Leuk!
En leuk dat het gelukt is.
Kus,
Lia
________________________________
LikeLike
Ik bezit nu een exemplaar van Studentenliederen – uitgave: P. van Zweeden/Groningen, uit 1854 met voorwoord van J.A. Baart de la Faille – 126 pp + index met op sommige bladzijden een handtekening. Wie reageert/regaeren?
LikeLike